Ontoerekeningsvatbaarheid – wat is daar het criterium voor?

De ontoerekeningsvatbaarheid geldt als een van de meest bediscussieerde thema’s in het strafrecht. Zo leidde de Noorse casus van Anders Breivik – was hij nu wel of niet toerekeningsvatbaar? – tot veel debat. Ook in Nederland zijn er geregeld zaken waarin juist de vraag rond de toerekeningsvatbaarheid de gemoederen bezig houdt. Een voorbeeld is de zaak Bart van U., die zijn eigen zus en ook oud-minister van Volksgezondheid Els Borst om het leven bracht. En op dit moment loopt de zaak van Thijs H., waarbij gedragskundigen van het Pieter Baan Centrum aan de rechtbank adviseerden om aan de verdachte de feiten in het geheel niet toe te rekenen, terwijl de rechter oordeelde dat de feiten in verminderde mate konden worden toegerekend. De discussie gaat echter niet alleen om individuele zaken, maar ook om de toerekeningsvatbaarheid zelf. In deze bijdrage bespreek ik een belangrijk discussiepunt, zeker ook voor Nederland: wat is het criterium voor ontoerekeningsvatbaarheid?

Het effect van een stoornis: M’Naghten

Stel, bij een moeder ontstaat kort na de geboorte van haar dochter een psychose; ze krijgt een religieuze waan. Ze doodt haar pasgeboren kind omdat ze ervan overtuigd is dat het dan direct in de hemel komt en dat als ze dit niet zou doen, haar dochter snel naar de hel zal gaan. Met andere woorden, ze probeert met haar daad haar kind de hel te besparen. Is de moeder ontoerekeningsvatbaar? Er zijn veel mensen die een psychische stoornis hebben, en een klein deel van die mensen pleegt ook een delict en moet zich voor de rechter verantwoorden. Zijn al die mensen ontoerekeningsvatbaar? Nee, dat is zeker niet het geval. De enkele aanwezigheid van een psychische stoornis neemt de strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor iemands daden niet weg. De stoornis moet dus een bepaald, relevant effect hebben. De vraag is: welk effect?

Het meest invloedrijke criterium voor de ontoerekeningsvatbaarheid in de westerse wereld is de M’Naghten rule. Dit criterium, vernoemd naar een Schotse verdachte die in een waan een Engelse ambtenaar vermoordde, ontstond in 1843 in Engeland en wordt nog steeds gebruikt in Engeland en een groot deel van de staten in de Verenigde Staten. Dit criterium zegt dat iemand ontoerekeningsvatbaar is als:

‘at the time of the committing of the act, the party accused was labouring under such a defect of reason, from a disease of the mind, as not to know the nature and quality of the act he was doing; or, if he did know it, that he did not know he was doing what was wrong.’

Met andere woorden: als iemand ten gevolge van een stoornis niet wist wat hij deed of hij wist daardoor niet dat wat hij deed verkeerd was, dan is de verdachte ontoerekeningsvatbaar. Wat iemand weet staat centraal, dus iemands kennis. Is de moeder uit het voorbeeld ontoerekeningsvatbaar? De eerste vraag is: wist ze wat ze deed? Dat lijkt het geval: ze wist dat ze haar kind doodde. De tweede vraag is: wist ze dat het verkeerd was? Dat lijkt anders te liggen. Ze meende namelijk dat ze iets goeds deed voor haar pasgeboren dochter: ze bracht haar in de hemel, en bespaarde haar de eeuwigdurende verschrikkingen van de hel. Als we haar handelen zo interpreteren, dan kan zij aan het tweede element van M’Naghten voldoen en als ontoerekeningsvatbaar worden beschouwd. Veel mensen zijn het er mee eens dat als een verdachte niet wist wat zij deed, of niet wist dat wat ze deed verkeerd was, dat zij dan ontoerekeningsvatbaar is.

Kritiek

Toch is dit criterium omstreden. De belangrijkste reden is dat mensen vinden dat het te smal is. Ze wijzen erop dat psychiatrische stoornissen niet alleen iets kunnen doen met iemands kennis (of begrip), maar ook met de controle over je handelen. Een casus die het belang van controle illustreert:

Alex hoort een stem (een hallucinatie) die hem de opdracht geeft om iemand anders aan te vallen – een bevelshallucinatie. Alex weet niet van wie die stem komt, maar hij moet alles doen wat die zegt. Tot nu toe zei die stem niet zo vaak iets, en gaf slechts zelden een opdracht, en die opdracht was steeds iets kleins. Maar Alex moest het dan wel doen. De stem zei overigens eerder al wel dat Alex tegen niemand over de stem mocht spreken – wat hij dus ook niet deed. Dan geeft de stem opeens een gevaarlijke opdracht, namelijk iemand aan te vallen. Alex wist dat hij iemand aanviel, hij wist ook dat het verkeerd was dat hij het deed – maar hij kon gewoonweg niet anders. De stem zei het immers, hij moest gehoorzamen. Een dergelijke bevelshallucinatie waaraan iemand geen weerstand kan bieden is, zij het zeldzaam, geen onbekend fenomeen in de psychopathologie. Volgens de M’Naghten rule zou Alex toerekeningsvatbaar zijn, hij wist immers wat hij deed en dat het verkeerd was. Maar toch voelt dat voor veel mensen niet goed. Alex heeft immers buiten zijn wil een psychose gekregen waarbij hij een stem hoort – een psychopathologisch fenomeen – die hem opdraagt iets te doen, en Alex heeft geen keus.

Zoals gezegd heeft een groot deel van de staten in de Verenigde Staten de M’Naghten rule, maar veel andere staten hebben een ander criterium, dat van de Model Penal Code. En dat zegt dat als iemand ten gevolge van een stoornis niet begreep dat wat hij deed verkeerd was, en/of hij zijn handelen niet kon richten naar wat de wet van hem vraagt, hij ontoerekeningsvatbaar is. Dit tweede punt – kunnen handelen zoals de wet van je vraagt – verwijst naar de controle die we normaal gesproken over ons gedrag hebben – en die Alex op het moment dat hij de stem hoorde, miste. Hier wordt duidelijk dat het kan uitmaken wat het criterium is dat voor de ontoerekeningsvatbaarheid wordt gehanteerd. Sommig psychopathologisch beïnvloed gedrag leidt volgens het ene criterium wel, en volgens het andere niet tot ontoerekeningsvatbaarheid.

Nederland

Welk criterium is er in Nederland? Wij zijn in dit opzicht wat bijzonder: ons criterium is ‘open’. En een opengelaten criterium is in feite géén criterium zou je kunnen zeggen. Het luidt als volgt:

“Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap niet kan worden toegerekend.”

Dit artikel (39 Wetboek van Strafrecht) zegt alleen dat als aan iemand, ten gevolge van een stoornis, het feit niet kan worden toegerekend, hij dan niet kan worden gestraft. Maar het zegt niets over welke invloed van een stoornis nu maakt dat iemand ontoerekeningsvatbaar is. Dat is indertijd – toen ons wetboek van strafrecht tot stand kwam – bewust zo gedaan, om onze psychiaters en rechters alle ruimte te geven om in een concreet geval zelf te bepalen of een verdachte ontoerekeningsvatbaar is. Daar is op zich wel wat voor te zeggen, zo kun je het per geval bekijken.

Maar collega Johannes Bijlsma heeft in zijn proefschrift laten zien dat in de Nederlandse rechtspraak ook verschillende criteria worden gebruikt. En als er verschillende criteria worden gebruikt voor (zoiets belangrijks als) de ontoerekeningsvatbaarheid dan roept dat vragen op, bijvoorbeeld over de rechtsgelijkheid. Worden gelijke gevallen wel op dezelfde manier door rechters – en overigens ook gedragskundigen – beoordeeld? En soms kan een criterium zoals dat in een bepaalde strafzaak wordt gebruikt, ook de vraag oproepen of het wel een goed criterium is. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de zaak Bart van U. Het Gerechtshof Den Haag lijkt hier verschillende maatstaven op elkaar te stapelen – zodat een zeer strikt criterium ontstaat – waarbij het wel heel moeilijk wordt om iemand als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.

Los van het punt van de rechtsgelijkheid, is het misschien ook wel lastig voor psychiaters en rechters dat zij, in zekere zin, steeds opnieuw het wiel moeten uitvinden – en dit ten aanzien van een van de meest bediscussieerde elementen van ons strafrecht. Maar het maakt het ook interessant om bij elke strafzaak – ook bij de nu lopende – na te gaan welk criterium de psychiater, psycholoog en rechter toepassen om te bepalen of iemand toerekeningsvatbaar is – of niet. En of dat een goed criterium is.

Al met al zou het wat mij betreft de voorkeur verdienen om een helder criterium voor ontoerekeningsvatbaarheid te ontwikkelen voor de Nederlandse strafrechtspraktijk. Dan weet iedereen waar zij of hij aan toe is. Dit criterium zou in elk geval twee elementen dienen af te dekken. Ten eerste: begreep de verdachte dat wat zij/hij deed verkeerd was? Ten tweede: kon de verdachte haar/zijn gedrag voldoende controleren? De precieze formulering – daar moet dan nog naar gekeken worden, bij voorkeur door de wetgever. En ook die precieze formulering zal dan zeker tot discussie aanleiding geven.