In the name of love – In welke gevallen mogen jongeren seks hebben?

 Stel uw dochter, nichtje of buurmeisje van 15 krijgt een relatie met een jongen van 17. Ze hebben seks met elkaar. Wat vindt u hiervan? En wat vindt de wetgever hier eigenlijk van? Mag dit zomaar? Ze zijn beiden minderjarig, dus mag dit dan wel? En zou het nog uitmaken als uw dochter, nichtje of buurmeisje 14 jaar is en haar vriendje 15? Of 18? Of maakt het nog uit dat het eigenlijk helemaal niet haar vriendje is maar gewoon een jongen die ze tijdens het stappen tegen het lijf loopt? Op deze vragen is niet gemakkelijk een antwoord te geven, want wat vinden ‘we’ nog wel kunnen, en wat niet meer? Voor het boek ‘Opvattingen onderzoeken’ hebben we onderzoek gedaan naar de mening van de maatschappij over wat acceptabel is op seksueel vlak bij jongeren. In dit blog zullen we dieper ingaan op de sociaal-ethische aanvaardbaarheid van consensuele seks tussen jongeren.

Wat zegt de wet?

In artikel 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht wordt seksueel contact tussen meerderjarigen en minderjarigen in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar strafbaar gesteld. Van belang is daarbij dat een minderjarige vanaf zestien jaar voor de strafwet als seksueel meerderjarig wordt beschouwd. Minderjarigen in de leeftijd tussen zestien en achttien jaar die seksueel contact hebben met iemand jonger dan zestien kunnen daarvoor in beginsel worden vervolgd. De achterliggende gedachte is de bescherming van de seksuele integriteit van jongeren die vanwege hun jonge leeftijd niet altijd goed zelf in staat zijn om hun grenzen en gedrag te bepalen. Maar er is geen sprake van een absoluut verbod op seks met minderjarigen. Onder omstandigheden kan het ontuchtige karakter daaraan ontbreken. De vraag is vervolgens welke omstandigheden dit dan zijn. De wetgever geeft hierbij een algemene maatstaf, namelijk of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard. Dus, wat de maatschappij vindt over fatsoenlijke seks, bepaalt wat jongeren met elkaar mogen op seksueel gebied. Hoe deze maatstaf verder moet worden ingevuld, wordt overgelaten aan de feitenrechter. De Hoge Raad noemt nog wel een gering leeftijdsverschil en vrijwilligheid als contra-indicaties voor de onaanvaardbaarheid van het seksuele gedrag.

Wat vindt de feitenrechter?

De feitenrechters moeten dus in zaken waarin mogelijk sprake is van een schending van artikel 245 en 247 op basis van de omstandigheden van het geval beoordelen of de seksuele handelingen vanuit sociaal-ethisch perspectief aanvaardbaar zijn. Uit door ons uitgevoerd rechtspraakonderzoek blijkt dat rechters bij de invulling van deze norm verschillende factoren meewegen. In bijna negen op de tien zaken wordt leeftijd expliciet meegenomen, in zeven op de tien zaken het bestaan van een affectieve relatie tussen de sekspartners, in zes op de tien zaken wordt de vrijwilligheid door de rechter ook expliciet betrokken bij het oordeel en in ruim de helft van de gevallen is de context rondom het seksuele contact een factor die wordt meegenomen (bijvoorbeeld of de seks in een schuurtje of in de openbare ruimte plaatsvond). Andere factoren die in mindere mate naar voren kwamen zijn de aard van het seksuele contact, de afhankelijkheidspositie van het slachtoffer, de kwetsbaarheid van het slachtoffer, het verschil in levensfase, de intentie van het slachtoffer, de intentie van de dader en het verschil in seksuele ontwikkeling. Van de 114 uitspraken werden de seksuele handelingen in 22 gevallen niet als sociaal-ethisch onaanvaardbaar geoordeeld. Juist in deze uitspraken werd de vrijwilligheid van het contact opvallend vaker expliciet meegewogen (acht op de tien versus vijf op de tien uitspraken). De intentie van het slachtoffer (met name wervend gedrag) was juist vaker van belang in zaken waarin er geen sprake was van seksuele onaanvaardbaarheid (in bijna de helft versus een achtste van de zaken).  Dus op basis van het rechtspraakonderzoek blijkt dat vooral het leeftijdsverschil, de vrijwilligheid van het contact inclusief de intentie van het mogelijke slachtoffer en de band die bestaat tussen de sekspartners relevant zijn bij de vraag of de seks sociaal-ethisch aanvaardbaar is.

Wat vindt de samenleving?

Het in rechte beoordelen of seksuele contacten tussen jongeren sociaal-ethisch aanvaardbaar zijn, vormt geen eenvoudige opgave voor de rechter. Hij moet zich daarbij verlaten op ‘de’ maatschappelijke opvatting over fatsoenlijke seks tussen jongeren. Om vast te kunnen stellen of de maatschappelijke opvatting waarnaar de rechter verwijst overeenkomt met wat de samenleving vindt hebben we in het boek ‘Opvattingen onderzoeken’ een panel van 1058 participanten gevraagd of 1) in zijn algemeenheid de seksuele vrijheid van jongeren (van 12 tot 16 jaar) door de strafrechter mag worden beperkt, 2) of dit mag worden beperkt wanneer de jongere vrijwillig seks heeft met een leeftijdgenoot en het initiatief daartoe neemt, 3) of de seksuele vrijheid mag worden beperkt wanneer er een leeftijdsverschil van 3 jaar of meer is, 4) of wanneer sprake is van ‘casual’ seks of een ‘one night stand’, en 5) of deze vrijheid mag worden beperkt wanneer sprake is van seksuele handelingen die verder gaan dan gebruikelijk (bijvoorbeeld een triootje). Al deze vragen werden beantwoord op een 7-puntsschaal die liep van zeer mee oneens, mee oneens, een beetje mee oneens, via neutraal naar een beetje eens, mee eens en zeer mee eens.

De resultaten laten zien dat de meningen van de panelleden aardig verdeeld zijn op de vraag of de rechter de seksuele autonomie van jongeren mag beperken, al kiest men iets vaker voor enige vorm van inperking dan geen inperking (vraag 1). Wel blijkt dat de meerderheid van de panelleden begrenzing door de strafrechter afkeurt wanneer sprake is van vrijwillige seks waarbij de jongere zelf het initiatief neemt (vraag 2). De seksuele autonomie van jongeren staat in dat geval dus voorop. Dit beeld wordt anders wanneer er sprake is van een leeftijdsverschil van drie jaar of meer (vraag 3). Bij de beantwoording van deze vraag oordeelde het panel vaker neutraal of in enige mate vóór inperking door de rechter. Net als bij de eerste vraag, is het panel ook op de vraag over casual seks (vraag 4) tamelijk verdeeld. De optie neutraal wordt het vaakst gekozen en de ‘oneens’ en de ‘eens’ kant krijgen vergelijkbare aantallen stemmen. Als sprake is van seksueel verdergaande handelingen (bijvoorbeeld een trio) dan is het panel wel weer vaker van mening dat beperking door de strafrechter geoorloofd is. Dus de maatschappelijke opvatting biedt ruimte aan jongeren om zich seksueel te ontplooien. De vrijwilligheid van het seksuele contact vormt daarbij een belangrijk gegeven, evenals eigen initiatief en een beperkt leeftijdsverschil. Het al dan niet hebben van een relatie maakt hierbij voor het panel minder uit. Maar er zijn ook omstandigheden die leiden tot ‘maatschappelijke afkeuring’, zoals bijvoorbeeld bij meer indringende vormen van seks. Dan lijkt de grens van wat de samenleving op seksueel gebied toelaatbaar acht tussen jongeren bereikt en is er een maatschappelijk draagvlak voor sanctionering van het handelen door de strafrechter.

Tot slot

De vraag of jongeren die nog geen zestien zijn seks mogen hebben wordt door de wetgever onder omstandigheden instemmend beantwoord. Onder welke omstandigheden dit acceptabel is wordt door de wetgever echter bewust niet nader ingevuld. De rechter heeft het te doen met de algemene maatstaf dat de seksuele contacten sociaal-ethisch aanvaardbaar moeten zijn. De nadere invulling van deze maatstaf wordt vervolgens aan de rechtspraak overgelaten. De maatschappelijke opvatting over wat acceptabel seksueel gedrag is tussen jongeren wordt door de rechter op basis van verschillende factoren ingevuld, voornamelijk leeftijd(sverschil), vrijwilligheid en initiatief en het hebben van een relatie. Uit het door ons uitgevoerde empirische onderzoek blijkt dat de rechter ‘goed werk’ verricht: diens oordeel over wat ‘fatsoenlijke seks’ tussen jongeren inhoudt, stemt in grote lijnen overeen met dat wat de samenleving vindt. En wat u daar dan weer van vindt, laten we graag aan u over.

Dit blog is mede geschreven door dr. Renée Kool. Renée Kool is universitair hoofddocent strafrecht bij het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtwetenschappen, en senior-onderzoekster bij Ucall.

Dit blog is onderdeel van een kort symposium over de nieuwe Ucall-bundel Opvattingen onderzoeken’. In komende blogs gaan verschillende auteurs verder in op hun bijdrage aan de bundel.