Auteursarchief: Rianka Rijnhout

Rianka Rijnhout

Over Rianka Rijnhout

Rianka Rijnhout is als Universitair hoofddocent verbonden aan de onderzoeksgroep UCALL, Universiteit Utrecht. Zij heeft een brede interesse in het (nationale en Europese) aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. In haar onderzoek combineert zij - waar mogelijk - de bestudering van het geldende recht met inzichten uit andere disciplines, zoals cognitieve en sociale psychologie. Zij schreef eerder met collega-UCALL'ers Esther Engelhard over schadefondsen. zie E.F.D. Engelhard & R. Rijnhout, Een regeling voor personenschade door rampen, Den Haag: BJu 2015.

Stuur e-mail | Profielpagina

Risicoverdeling in geval van gebruik van ongeschikte medische hulpmiddelen

De discussie over wie aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het gebruik van ongeschikte medische hulpmiddelen, houdt de juridische gemoederen al enkele decennia bezig. Dat is niet voor niets: het gaat om zaken waarin patiënten worden geconfronteerd met schadelijke neveneffecten van medische hulpmiddelen. Dat kan ernstige gezondheidsschade tot gevolg hebben, soms zelfs van blijvende aard. Zo ontstond in het verleden letsel als gevolg van het gebruik van voorbehoedsmiddelen, borstimplantaten, metaal-op-metaal-heupprothesen, bekkenbodemmatjes en ‘kussentjes’ die worden gebruikt om een netvliesloslating te behandelen (miragelplombe). In dit blog gaan we in op maatschappelijke opvattingen rond aansprakelijkheid voor deze schade.

Lees verder

Onderzoek naar kenmerken van langlopende letselschadezaken

In 2019 en 2020 deden onderzoekers van UCALL onder leiding van dr. Rianka Rijnhout onderzoek naar langlopende letselschadezaken in opdracht van De Letselschade Raad. De centrale vraag was wat kenmerken zijn van letselschadedossiers die niet binnen twee jaar zijn afgesloten. De belangrijkste conclusies zijn dat er in de meeste zaken meerdere redenen zijn dat zo’n zaak nog niet is afgewikkeld na twee jaar en dat er niet één reden of omstandigheid benoemd kan worden die zich in het merendeel van de zaken voordoet. De onderzoekers doen een aantal belangrijke reflecties naar aanleiding van de kenmerken die zijn gevonden. Lees verder

Wordt de Hoge Raad ‘gevolgd’ door de wetgever? Geen vergoeding voor waardevermindering, wel voor misgelopen woongenot in Noordoost Groningen

Op vrijdag 19 juli 2019 beantwoordde de Hoge Raad de prejudiciële vragen van de Rechtbank Noord-Nederland over de verantwoordelijkheid voor en afwikkeling van de bodembewegingsschade in Noordoost Groningen. De Hoge Raad lijkt aan te sturen op een bredere kring van verantwoordelijke partijen; er zijn aanwijzingen dat naast de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) ook Energie Beheer Nederland (EBN) en de Nederlandse staat verantwoordelijk zijn. Die verantwoordelijkheid nam de overheid al ter hand door de aankondiging van het Permanente Instituut Mijnbouwschade.De overheid zegde toe daarin het civiele schadebegrip te volgen, waarvan tot 19 juli 2019 werd verondersteld dat ook waardedaling samenhangend met het aardbevingsrisico daarbinnen viel. De Hoge Raad oordeelt echter dat dit type waardevermindering niet hoeft te worden vergoed totdat sprake is van geofysische stabiliteit. Wetenschappelijk bewijs wanneer dat moment zich zal voordoen ontbreekt echter vooralsnog. Misgelopen woongenot moet wel worden vergoed. Daarmee plaatst de civiele rechter de Nederlandse rechter voor een dilemma. Lees verder

Hoge Raad over bodembewegingssschade: een bredere kring van verantwoordelijken, maar een oplossing lijkt nog niet in zicht

Op vrijdag 19 juli 2019 beantwoordde de Hoge Raad de prejudiciële vragen van de Rechtbank Noord-Nederland over de verantwoordelijkheid voor en afwikkeling van de bodembewegingsschade in Noordoost Groningen. De Hoge Raad lijkt aan te sturen op een bredere kring van verantwoordelijke partijen;er zijn aanwijzingen dat naast de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) ook Energie Beheer Nederland (EBN) en de Nederlandse staat verantwoordelijk zijn. Die verantwoordelijkheid nam de overheid al ter hand door de aankondiging van het Permanente Instituut Mijnbouwschade. Tegelijkertijd overweegt de Hoge Raad dat – hoewel verdedigbaar is dat immateriële schade wordt geleden – smartengeldbedragen in beginsel niet forfaitair begroot mogen worden, omdat deze schade hoogstpersoonlijk is. Dat voorspelt weinig voortvarendheid in het dossier:momenteel zijn al ten minste 5200 smartengeldvorderingen aanhangig bij de Rechtbank Noord-Nederland en de vraag is wat de doorlooptijd daarvan zal gaan worden als in individuele gevallen moet worden beslist. Lees verder

Changing the Causation Requirement: its Impact on Defendant Companies

The possible success for claimants of a (mass) tort claim against a defendant company often depends on the causation requirement in Article 6:162 or Article 6:74 Dutch Civil Code (hence: CC) being fulfilled or not. Traditionally, this was a useful legal instrument for defendants to have claims dismissed, thereby keeping the floodgates of liability shut. However, in our current globalizing world (multinational) companies are confronted with causation requirements that differ from country to country and even within countries, at least in the Netherlands, depending on the factual situation. In the Netherlands, as elsewhere (for a comparative overview: S. Steel, Proof of causation in tort law, Cambridge University Press 2015), the traditional requirement of condicio sine qua non (CSQN) to establish liability has been relaxed to a large degree, either from a substantive and/or from a procedural (evidential) angle, with case law making exceptions to the rule on a case by case basis, without there being a generally applicable justification that firmly underpins these exceptions. Since there is as yet no ‘one-size-fits-all EU causation’ either, a company that has its business in multiple European countries is faced with different types of causation requirements per country and within a country. This means that the causation requirement has lost a great deal of its attractiveness for i.e. businesses over the years. The aim of this Blogpost is to highlight the possible consequences of the lack of a general justification for many of the individual changes (i.e. relaxations) in the causation requirement that facilitate the establishment of liability under Dutch tort law in our modern day and age.  Lees verder

De rechtszaken over de gaswinning in Groningen vragen om daadkracht

Op 1 maart besliste de Rechtbank Noord-Nederland dat de Groningers in het gaswinningsgebied een vergoeding voor immateriële schade (leed) toekomt, omdat hun recht op een veilige woonomgeving en persoonlijke levenssfeer op ernstige wijze is doorkruist door de NAM. De gedupeerden hebben stress, zijn bang voor hun veiligheid en die van hun dierbaren, hebben financiële zorgen en het is onzeker of en wanneer dit gaat eindigen. De aardbevingen in Groningen vormen op dit moment een van de belangrijkste maatschappelijke problemen in Nederland. Het wordt hoog tijd dit niet alleen te erkennen, maar ook om daadkrachtig op te treden.

Lees verder

Een schadefonds ingesteld na terroristische aanslagen? En de daadwerkelijke behoeften van de slachtoffers dan?

National_Park_Service_9-11_Statue_of_Liberty_and_WTC_fireVerschillende nationale overheden hebben de laatste jaren fondsen geïntroduceerd om de vergoeding van schade als gevolg van een terroristische aanslag ter hand te nemen. Onderzoek naar het Amerikaanse 9/11-schadefonds biedt inzicht in de behoeftes van de slachtoffers na een terroristische aanslag. Daaruit blijkt dat de behoeftes van deze slachtoffers verder gaan dan een financiële uitkering. Maar is het daarom wel zo’n goed idee om via zo’n fonds enkel financiële vergoeding aan te bieden? Na de aanslagen in Parijs en op vliegveld Zaventem is deze vraag helaas (weer) actueel geworden. In dit blog wordt daarom stilgestaan bij het onderzoek dat is verricht naar het 9/11-schadefonds en de behoeften van slachtoffers en hun nabestaanden.
Lees verder