Accountability voor internationale misdaden in Afrika: een nieuwe dageraad na de veroordeling van Hissène Habré?

 

Hissene_Habre_rechtbanktekeningOp 30 mei 2016 veroordeelden de ‘Buitengewone Afrikaanse Kamers in de Senegalese Rechtbanken’ de voormalige dictator van Tsjaad, Hissène Habré, tot een levenslange gevangenisstraf voor het begaan van misdaden tegen de mensheid en foltering. De veroordeling van Habré werd uiteraard door zijn slachtoffers met gejuich onthaald. Maar er is meer: ze wordt geroemd als ‘a watershed for human rights in Africa’ en ‘an example to follow’. Het lijkt er evenwel op dat de veroordeling van Habré de geschiedenis zal ingaan als een eenmalige gebeurtenis, het resultaat van een uitzonderlijke samenloop van omstandigheden die zich niet snel zullen herhalen.

Dat de berechting van Habré een te volgen voorbeeld is, daaraan valt uiteraard weinig af te dingen. Al te vaak ontsnappen internationale misdadigers aan hun straf omdat ze bescherming genieten, of omdat er geen politieke bereidheid is om hen te vervolgen. Maar of de veroordeling van Habré een doorbraak voor de mensenrechten in Afrika is, valt ernstig te betwijfelen. Afrikaanse landen en organisaties hebben de laatste tijd immers meerdere maatregelen genomen om accountability te dwarsbomen. Zo weigerde Senegal zelf jarenlang  Habré te vervolgen. Habré was in 1990 naar Senegal gevlucht nadat hij in Tsjaad was afgezet, en genoot er bescherming van de toenmalige president Wade. Pas nadat het Internationaal Gerechtshof (IGH) in 2012 Senegal voor zijn stilzitten veroordeelde, en nadat Wade was opgevolgd door de nieuwe president Macky Sall, dat Senegal een speciale rechtbank voor de berechting van Habré oprichtte. Die veroordeling was er gekomen op initiatief van België, waar op basis van toen geldende universele jurisdictiewetgeving slachtoffers van Habrés terreurbewind een klacht konden indienen. Omdat Senegal Habré weigerde uit te leveren, spande België een procedure voor het IGH aan, daartoe aangespoord door Reed Brody, de dictator hunter van Human Rights Watch. Het IGH stelde vervolgens vast dat Senegal het VN-Folterverdrag had geschonden, door Habré niet uit te leveren noch zelf te vervolgen. Zonder tussenkomst van het IGH, en met name zonder de druk van morele ridder België, had Habré mogelijk ongestoord zijn dagen kunnen slijten in Senegal.

Andere dictators en ‘sterke mannen’ lijken zich ook na Habrés veroordeling weinig zorgen te hoeven maken. Afrikaanse landen hebben zich het afgelopen jaar sterk uitgesproken tegen het Internationaal Strafhof (ISH). Zo noemde de Oegandese president Museveni het ISH bij zijn inauguratie in mei jongstleden ‘a bunch of useless people’ (hoewel hij een decennium eerder nog breed glimlachend de hand geschud van de aanklager van het ISH). Bij die inauguratie kon de door het ISH voor genocide gezochte Soedanese president Bashir overigens zonder problemen aanwezig zijn. Bashir kon het jaar daarvoor ongestoord Zuid-Afrika – ten tijde van Mandela één van de grote pleitbezorgers van het ISH – bezoeken. De beslissing van een Zuid-Afrikaanse rechtbank, maanden na zijn vertrek, dat Zuid-Afrika hem had moeten arresteren was zelfs geen doekje voor het bloeden. En door Kenyaanse sabotage, met name intimidatie van getuigen, heeft het ISH intussen zijn onderzoek naar de verantwoordelijkheid van de huidige Kenyaanse  president en vice-president voor verkiezingsgeweld moeten staken.

Toegegeven, deze feiten bewijzen niet dat Afrika per se tegen accountability voor ernstige mensenrechtenschendingen is. Veeleer symboliseren ze het Afrikaanse verzet tegen de internationale  bemoeienis door een Westers, ‘imperialistisch’ ISH. Believers in de mogelijkheid van ‘Afrikaanse rechtvaardigheid voor de Afrikanen’ zullen dan naar het succesvolle Habré-tribunaal verwijzen, alsook, in het bijzonder, naar het Protocol van Malabo (2014), dat rechtsmacht over internationale misdaden geeft aan het Afrikaans Hof van Justitie en Mensenrechten. Dit Afrikaans Hof zou een soort ISH voor Afrika moeten worden. Helaas bepaalt het Protocol dat het Hof, anders dan het IGH, geen rechtsmacht mag uitoefenen over een staatshoofd of regeringsleider in dienst, noch over belangrijke overheidsambtenaren in functie (artikel 46bis Malabo Protocol). Dit betekent dat zolang de big men aan de macht zijn, er geen heil te verwachten valt van Afrikaanse justitie. Pervers genoeg is dit immuniteitsartikel zelfs een stimulans voor hen om aan de macht vast te klampen. Zoals het Habré-proces laat zien, hoeven zij zich slechts zorgen te maken als ze van de macht verdreven zijn, hun vrienden verloren zijn, en (Westerse) landen, gesteund door NGO’s, onverdroten druk blijven uitoefenen. Aangezien proactieve landen als België hun universele jurisdictiewetgeving intussen onder internationale druk hebben teruggeschroefd, ligt het niet in de rede dat zij zich in de toekomst zo sterk zullen maken voor de slachtoffers van internationale misdaden gepleegd op het Afrikaanse continent. Het ISH zal die taak mogelijk op zich blijven nemen, maar zonder de steun van de Afrikaanse landen op wiens grondgebied de misdaden zijn begaan, is het ISH helaas slechts een papieren tijger..