Een ‘landmark’ arrest in het Engelse recht: schadevergoeding na wanprestatie (weer) back to basics!

Morris-Garner and another (Appellants) v One Step (Support) Ltd (Respondent) [2018] UKSC 20

Aan de overkant van de Noordzee bedrijft men ook privaatrecht, dat mag geen verrassing heten. Geen wetboeken, geen parlementaire geschiedenis, maar ‘decisions’: rechtspraak vormt de ruggengraat van de bekende, maar hier te lande soms ook gevreesde, ‘common law’. Maar wat is het soms een feest om in één enkele uitspraak op uiterst leesbare wijze een geheel onderdeel van het privaatrecht zo eloquent over het voetlicht te zien gebracht.

De recente uitspraak van het Supreme Court (18 april 2018) in de zaak Morris-Garner and another v One Step (Support) Ltd is vermoedelijk een van de belangrijkste uitspraken in jaren op het terrein van schadevergoeding wegens wanprestatie. Lord Reed trakteert ons in deze uitspraak in zijn leading opinion op een college over de facetten van de problematiek rond schadevergoeding bij wanprestatie om uiteindelijk een fundamenteel oordeel te vellen over de rol van Wrotham Park- schadevaststelling. Mede omdat Lord Reed zelf uitspreekt dat deze laatste notie als een grotendeels historische en niet langer als actuele notie dient te worden beschouwd en vanwege het fundamentele karakter van deze uitspraak, kan het geen kwaad daarover ook Nederlandse juristen nader op de hoogte stellen. In deze blog bespreek ik de feiten, de belangrijkste juridische facetten van deze uitspraak en daarmee ook de redenen waarom deze uitspraak mijns inziens zo fundamenteel is.

In deze, feitelijk eenvoudige, zaak gaat het om het volgende. De dames Morris-Garner (Karen en Anne, hierna KMG respectievelijk AMG) zijn hulpverlener in het jongvolwassenencircuit en ontdekken in de jaren negentig van de vorige eeuw dat er een gebrek aan hulpverlening bestaat voor jongeren die de volwassen leeftijd bereiken. Deze jongeren kunnen geen aanspraak meer maken op jeugdzorg en zij worden geacht hun leven zelf in te kunnen richten. Dat blijkt vaak lastiger dan gedacht en daarom richten KMG en AMG in 1999 een bedrijf op dat onder meer huisvesting en begeleiding biedt aan deze kwetsbare groep: het bedrijf One Step.

In 2002 verkopen zij de helft van de aandelen in One Step aan Costelloe. Eerst loopt de samenwerking goed, maar later ontstaan er problemen. In 2006 verkopen KMG en AMG de andere helft van de aandelen ook aan Costelloe, zodat zij geen eigenaar meer zijn van One Step.

Intussen hebben zij een ander bedrijfje opgericht – Positive Living – dat zich sinds 2007 min of meer met dezelfde activiteiten als One Step bezighoudt. Precies daarover gaat het geschil. In de aandelenoverdracht zijn immers verschillende clausules opgenomen die deze handelswijze contractueel verbieden. Het gaat dan om clausules die voor een periode van drie jaar (2006-2009) verbieden dat KMG/AMG zich op dezelfde markt richten als One Step (via een non-competition clause) of aan klantenwerving doen op datzelfde terrein van de jongvolwassenenzorg (via een non-soliciting clause).

Niet in discussie is dat KMG/AMG wanprestatie hebben gepleegd door met Positive Living deze specifieke markt te betreden. Centraal staat de vraag hoe de schade die One Step heeft geleden moet worden vastgesteld. Dat is een belangrijke en moeilijk te beantwoorden vraag, omdat de omzet en winst van One Step gedurende de periode dat Positive Living actief werd wel daalde, maar daarmee nog direct vaststaat in hoeverre deze omzet-/winstdaling zich verhoudt tot de activiteiten van Positive Living.

Phillips J, de rechter in eerste aanleg, kwam in 2013 tot de conclusie dat er sprake was van wanprestatie. De schadevaststelling was een ingewikkelde zaak, aldus de rechter, en daarom gaf hij een keuze aan One Step op basis waarvan de schade zou moeten worden berekend:

  1. Via de ‘klassieke’ route: het zo goed mogelijk vaststellen van de concreet geleden schade;
  2. Via de ‘Wrotham Park-route’: een vorm van abstracte schadevaststelling, waarbij de vraag centraal staat welk bedrag KMG/AMG redelijkerwijs hadden moeten betalen om de eerder genoemde clausules van tafel te krijgen.

Natuurlijk verdient het begrip ‘Wrotham Park-route’ enige uitleg. Deze uitleg wordt verstrekt bij de bespreken van de ‘leading opinion’ uit het arrest van het Supreme Court. One Step koos uiteindelijk voor de tweede route.

KMG/AMG gingen in hoger beroep, dat in 2016 unaniem werd afgewezen. Het Court of Appeal nam een stevige, schuldeisersvriendelijke positie in. Zowel de raadsheren Clark LJ als Longmore LJ realiseerden zich namelijk dat een schadevaststelling via de Wrotham Park-route het risico met zich zou brengen dat het toe te kennen bedrag (veel) hoger zou zijn dan het bedrag dat via de conventionele route van concrete schadevaststelling zou worden bereikt. Niettemin kozen zij principieel ervoor dit ‘risico’ voor lief te nemen, onder meer op basis van de volgende argumenten:

  • Het ging om een vorm van opzettelijke wanprestatie van KMG/AMG die voor hen ook winstgevend was;
  • Het concrete verlies voor One Step ten gevolge van die opzettelijke contractbreuk was voor One Step moeilijk vast te stellen;
  • One Step had een legitiem belang bij het verhinderen van de voor KMG en AMG winst genererende wanprestatie.

KMG en AMG gingen nu nogmaals in beroep bij het Supreme Court. Het was voor het eerst dat het Supreme Court zich uit diende te laten over de status en reikwijdte van de Wrotham Park– schadevaststelling en bovendien hadden de rechter van het Court of Appeal zich vastgelegd op een tamelijk ruim bereik van deze wijze van schadevaststelling.

Vier ‘Lords’en één ‘Lady’ waren verantwoordelijk voor de uitspraak. Lord Reed schreef de leading opinion die werd ondersteund door Lady Hale, Lord Wilson en Lord Carnwath. Lord Sumption schreef daarnaast een opinion die hetzelfde resultaat opleverde via een iets andere route. Ik besteed alleen aandacht aan de opinion van Lord Reed.

Lord Reed fluit in zijn opinie zowel Phillips J als het Court of Appeal terug en concludeert dus – met instemming van al zijn collega’s – tot vernietiging van deze oordelen in eerdere instanties.

Centraal in zijn opinie staat de positionering van de al eerder genoemde Wrotham Park-schade. Deze wijze van schadevaststelling is – vandaar de bijnaam – voor het eerst gebruikt in de zaak Wrotham Park Estate Co Ltd v Parkside Homes Ltd [1974] 1 WLR 798. Belangrijk is te noteren dat het ging om een beslissing in eerste aanleg. Tot de beslissing van 18 april jongstleden heeft het Supreme Court geen gelegenheid gehad zich direct over de toepasselijkheid en reikwijdte van dit type schadevaststelling uit te laten, omdat een dergelijke kwestie nooit is voorgelegd.

Het ging in deze zaak kortweg om huiseigenaren die met een eigenaar van aanpalend land waren overeengekomen dat de laatste de grond in verband met het uitzicht niet zou bebouwen. Dat deed de landeigenaar toch en hij pleegde daarmee wanprestatie. Het was moeilijk om de schade ten gevolge van deze wanprestatie vast te stellen. Daarom oordeelde Brightman J dat men de schade ook kon vaststellen door het gedachte-experiment uit te voeren hoeveel de landeigenaar aan de huizenbezitters zou hebben moeten betalen om van de afspraak af te komen.

In de onderhavige zaak ging het om de vraag of dit type – meer abstracte – schadevaststelling naast concrete schadebegroting ook als volwaardig alternatief mag worden gebruikt met name in gevallen waarbij concrete schadebegroting lastig is en wanneer er een bijzonder – lees: ernstige of opzettelijke – vorm van wanprestatie aan de orde is.

Lord Reed bespreekt de oorsprong van de Wrotham Park-schadevaststelling. Zonder in te gaan op alle details is vooral van belang dat in die zaak weliswaar over een contractuele afspraak tussen partijen is geoordeeld, maar die afspraak vond zijn oorsprong in een context van het gebruik kunnen maken van het eigendomsrecht. Volgens Lord Reed kan de beslissing in die zaak niet los worden gezien van die specifieke context en is er geen ruimte om de Wrotham Park-schadevaststelling door te trekken naar het algemene contractenrecht, zoals in de onderhavige zaak wél is gebeurd door zowel Phillips J als het Court of Appeal.

De basis van het Engelse contractuele schadevergoedingsrecht vindt zijn basis in het aloude arrest Robinson v Harman (1848) 1 Exch 850, waarin is geoordeeld dat de partij die schade heeft geleden ten gevolge van wanprestatie deze in de financiële positie moet worden gebracht alsof het contract correct is uitgevoerd. Volgens Lord Reed laat dit principe niet toe dat er alternatieve wegen zijn om schadevergoeding na wanprestatie anders vast te stellen dan via deze conventionele route. Deze route veronderstelt in beginsel dat concreet moet worden vastgesteld welke verliezen de schuldeiser heeft geleden en welke winst is gederfd. Dat kan in de praktijk, zoals in het onderhavige geval, een lastige kwestie zijn, maar dat is geen reden om af te wijken van de conventionele route voor schadevaststelling. Ook de eventuele opzettelijkheid van de wanprestatie is niet relevant voor de wijze waarop de schade moet worden vastgesteld.

Lord Reed betoogt dan ook dat met de beslissing in de onderhavige zaak in algemene zin niet meer kan worden gesproken van Wrotham Park– schadevaststelling. Voor ‘user damages’ – die via de route van de hypothetische onderhandeling kunnen worden vastgesteld – is ruimte bij schending van (intellectuele) eigendomsrechten, maar in beginsel niet in het algemene contractenrecht. De belangrijkste reden voor dit onderscheid is dat het zonder toestemming gebruiken van een (intellectueel) eigendomsrecht – al dan niet contractueel ingekleed – als zodanig een waarde vertegenwoordigt, moet worden ontmoedigd en concrete schade in de zin van waardevermindering of iets dergelijks vaak niet kan worden vastgesteld.

Het Supreme Court heeft met deze beslissing grote schoonmaak gehouden waar het gaat om het vaststellen van schadevergoeding bij wanprestatie. Men is na een omweg van veertig jaar weer terug bij af: schadevergoeding na wanprestatie is bedoeld om te compenseren en daarbij hoort geen wijze van schadevaststelling die aan dit principe niet voldoende tegemoetkomt.

Dit bericht werd geplaatst in Beweging in het Aansprakelijkheidsrecht, Preventie en Sancties in het Aansprakelijkheidsrecht op door .
Martijn van Kogelenberg

Over Martijn van Kogelenberg

Martijn van Kogelenberg (1980) is sinds 2015 als universitair docent verbonden aan het Molengraaff Instituut voor Privaatrecht. Hij is betrokken bij het onderwijs in de bachelor- en de masterfase op het terrein van het verbintenissenrecht, meer specifiek het contractenrecht. Als onderzoeker richt Van Kogelenberg zich op met name op het (internationale) contractenrecht. Van Kogelenberg heeft veel ervaring met het doen van rechtsvergelijkend onderzoek. Hij schreef zijn Engelstalige proefschrift over opzettelijke wanprestatie en hij heeft in diverse nationale en internationale tijdschriften gepubliceerd. Van Kogelenberg heeft ervaring met het geven van postacademisch onderwijs en hij is lid van de redactie van het Maandblad voor Vermogensrecht.

Stuur e-mail | Profielpagina