Gewelddadige gedragingen in groepsverband bij uitgaansgelegenheden

Binnen Ucall is het afgelopen jaar door een aantal onderzoekers vanuit diverse rechtsgebieden onderzoek gedaan naar enkele van de vele assumpties waarvan de rechtspraak zich bedient in haar uitspraken. Met de term ‘assumptie’ doelen wij op een betwistbare empirisch georiënteerde aanname van de rechter als onderdeel van zijn argumentatie, betwistbaar in die zin dat het de vraag is of de assumptie wel afdoende gegrond is in de empirie. Een tiental bijdragen waarin dergelijke assumpties aan een kritisch beschouwing worden onderworpen, zijn bijeengebracht in de binnenkort (maart 2019) te verschijnen Ucall-bundel ‘Assumpties annoteren’ (Den Haag: Boom Juridisch 2019, onder redactie van I. Giesen, S. Wiznitzer, A. Keirse & W.S. de Zanger). Voordat die bundel verschijnt, zullen op deze website alvast enkele ‘appetizers’ in de vorm van een Blogpost over de resultaten van dat project verschijnen.

Hierbij gaat nummer 3 in die reeks, door Emanuel van Dongen:

In het vonnis van de Rechtbank Dordrecht 15 augustus 2007, ECLI:NL:RBDOR:2007:BB3957, wordt onder andere overwogen:

dat de deelnemers van het groepsverband, waaronder [gedaagde 1] en [gedaagde 2], zich hadden behoren te weerhouden van het deelnemen aan de gewelddadige gedragingen in groepsverband en ook voldoende mogelijkheid hadden om zich te onttrekken aan de vechtpartij, door bijv. de discotheek te verlaten en naar huis te gaan. Dit alles leidt tot de conclusie dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de vechtpartij.

De zojuist geciteerde overwegingen van de Rechtbank Dordrecht zijn geformuleerd naar aanleiding van een vechtpartij in een discotheek tussen (onder meer) een portier en twee bezoekers die plaatsvond in november 2004. Volgens de rechtbank hadden de twee bezoekers, gedaagden in de onderhavige procedure, zich behoren te weerhouden van het deelnemen aan de gewelddadige gedragingen in groepsverband en hadden zij ook voldoende mogelijkheid om zich te onttrekken aan de vechtpartij. Vergelijkbare redeneringen vindt men ook in andere rechtszaken. De mogelijkheid tot onttrekken aan de groep wordt door de feitenrechters in zaken over artikel 6:166 BW, de aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad gepleegd in groepsverband, onderzocht. Onrechtmatige daden gepleegd in groepsverband, zoals schade veroorzaakt door geweld en opstootjes, komen geregeld voor bij uitgaansgelegenheden. Het oordeel lijkt dan ook op het eerste gezicht een prima oplossing te zijn om gewelduiting bij uitgaansgelegenheden tegen te gaan.

Toch is het vonnis van de Rechtbank Dordrecht gekozen als centrale uitspraak in deze blog. Er kunnen namelijk vraagtekens gezet worden bij de onderliggende aanname (assumptie) van de rechter, de aanname dat het mogelijk is zich te onttrekken aan de groep. Deze blog zal kort ingaan op de door de rechter geopperde mogelijkheid van een persoon om een groep te verlaten. Deze mogelijkheid wordt mijns inziens namelijk overschat, en de kracht van de situatie wordt onderschat. Voordat ik daartoe overga, kort enige woorden over het juridisch kader.

 Indien een onrechtmatige daad is gepleegd door een van de tot een groep behorende personen, terwijl de kans op schade de deelnemers aan die groep had behoren te weerhouden van gedragingen in groepsverband, kunnen zij hoofdelijk worden aangesproken op grond van artikel 6:166 BW. Ook als een deelnemer niet zelf een schadetoebrengende handeling verricht heeft, kan hij op grond van deze wetsbepaling worden aangesproken. De focus verschuift daarmee van de schadetoebrengende handeling, zoals bij artikel 6:162 BW, naar de deelname aan een groep(sactiviteit). Voor aansprakelijkheid is vereist dat één van de tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt, de kans op het toebrengen van de schade (moet zodanig zijn geweest dat zij) het aangesproken groepslid had moeten weerhouden van zijn gedragingen in groepsverband en dat deze gedragingen het groepslid kunnen worden toegerekend. Voor aansprakelijkheid is verder vereist dat het gezamenlijke optreden de kans op schade heeft verhoogd, met name door het ontstaan van een (psychische) sfeer die gevaar oproept of vergroot, als ook dat de deelnemers deze kans bewust aanvaarden (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV 2015/127). De aangesproken persoon diende de kans op het toebrengen van de ontstane schade daadwerkelijk te hebben voorzien of kunnen hebben voorzien. Vervolgens had hij moeten afzien van het handelen; hij had zich aan de groep moeten onttrekken (zie N. Peters & M. Goorts, ‘Artikel 6:166 BW: onbekend maakt onbemind?’, AV&S 2012/21). Dat klinkt begrijpelijk maar op dat moment spelen er echter ook enkele psychologische processen en invloeden vanuit de sociale context die dat bemoeilijken.

 Als de situatie gevaarlijk begint te worden en de kans op het ontstaan van schade nabij begint te komen, zou een deelnemer zich van de groep behoren te distantiëren, aldus de wetgever en de rechter – en niet, zoals in casu, op verschillende momenten de (fysieke) confrontatie opnieuw aangaan. Men dient hierbij echter te bedenken dat menselijke interacties invloed hebben op de gedachten en het gedrag van mensen. De invloed van sociale situaties op de aansturing van menselijk gedrag is sterk. Mensen passen hun gedrag gewoonlijk aan de sociale situatie aan en reageren in nieuwe of ambigue situaties op de cues die men afleidt uit gedrag van anderen. In het onderhavige geval dient men te bedenken dat de concrete feitelijke (on)mogelijkheid voor bezoeker(s) om zich te onttrekken aan de groep kan worden gezien als een interactie van persoonlijke en situationele factoren of krachten. Het gedrag van mensen in groepen, het intreden van groepsdruk, groepsgedrag en conformisme zijn elementen van de sociale context die daaronder vallen en in mijn bijdrage in de bundel nader zullen worden beschouwd.

In deze blog zal ik nog niet verklappen wat de resultaten zijn van mijn onderzoek. Dat bewaar ik voor later, voor de bundel. Ik kan wel al verklappen dat er door de rechter onvoldoende (zichtbaar) rekenschap wordt gegeven van de genoemde sociale context, hetgeen al meteen de vraag oproept of die resultaten vertaald kunnen worden naar de juridische setting.

Uit mijn bijdrage blijkt ook dat de externe omgeving de gedachten en gedragingen van de persoon op krachtige wijze kan beïnvloeden. Groepsdruk, groepsgedrag en conformisme dienen niet te worden onderschat, ook niet bij groepsgevechten en opstootjes. Als gezegd, de persoon die aangesproken wordt op grond van art. 6:166 BW diende de kans op het toebrengen van de ontstane schade daadwerkelijk te hebben voorzien of kunnen hebben voorzien, en vervolgens had hij moeten afzien van het handelen; hij had zich aan de groep moeten onttrekken. Die mogelijkheid om zich te onttrekken aan de groep dient mijns inziens op zijn minst te worden gerelativeerd. Bij het beoordelen van de mogelijkheid tot onttrekken aan de groep dient men immers naast de kracht van de persoon om de situatie te verlaten, ook de kracht van de situatie zelf te betrekken.

Betekent dit dat er daarom ook geen aansprakelijkheid bestaat voor personen die maar beperkt uit eigen vrije wil konden handelen? Niet zonder meer. De psychologische context kan enkel argumenten opleveren doch is niet het (juridisch) eindoordeel. Rechters dienen vervolgens een normatieve vertaalslag te maken. Zonder meer stellen dat op grond van groepsdruk geen aansprakelijkheid meer zou moeten worden aangenomen, is in dit geval een nogal vergaande conclusie – zeker gezien het feit dat in casu op verschillende momenten de (fysieke) confrontatie opnieuw werd aangegaan. Het is dus nog maar de vraag wat het gevolg zou moeten zijn voor het rechterlijk oordeel van de bredere (psychologische) context en de diverse facetten die in deze bijdrage zijn beschreven. Dat is geen eenvoudige vraag. Empirische nuancering van de feitelijke (on)mogelijkheid raakt namelijk aan de bijdrage van het individu aan de groep, aan de risico-acceptatie door het groepslid (en de daaraan verbonden aansprakelijkheid) en aan de gedachte van hoofdelijkheid – en heeft aldus vergaande gevolgen.

Het oordeel van de Rechtbank Dordrecht in de onderhavige zaak over de persoon in kwestie is derhalve, naar mijn inschatting, met name normatief bedoeld: hij had zich moeten distantiëren (‘hadden zich behoren te weerhouden van het deelnemen aan de gewelddadige gedragingen in groepsverband en hadden ook voldoende mogelijkheid om zich te onttrekken aan de vechtpartij’). Dit impliceert dat de rechters een bepaalde weerbaarheid van mensen verwachten: ‘door bijv. de discotheek te verlaten en naar huis te gaan’, aldus de rechtbank. De door de Rechtbank Dordrecht gegeven feitelijke uitleg laat mijns inziens echter onvoldoende begrip zien van contextuele psychologische factoren. Rechters zouden er goed aan doen om expliciet de psychologische factoren te benoemen, af te wegen, mee te nemen in hun feitelijke vaststellingen en in hun normatieve (waarde)oordeel, en dit alles vervolgens goed te expliciteren.

Deze blog is een verkorte en bewerkte versie van E.G.D. van Dongen, ‘Aansprakelijkheid voor gewelddadige gedragingen in groepsverband bij uitgaansgelegenheden’, in: I. Giesen e.a. (red.), Assumpties annoteren, Den Haag: Boom Juridisch 2019.

Dit bericht werd geplaatst in Assumpties annoteren op door .
Emanuel van Dongen

Over Emanuel van Dongen

Emanuel van Dongen is als Universitair Docent verbonden aan het Molengraaff Instituut voor Privaatrecht en het Utrecht Centre for Accountability and Liability Law. Hij verricht onderzoek op het gebied van het civiele aansprakelijkheidsrecht met een focus op de historische wortels van dat aansprakelijkheidsrecht. In zijn onderzoek combineert hij een gedegen kennis van het hedendaagse recht met kennis van de rechtsgeschiedenis en de rechtsvergelijking. Zijn onderzoek ziet primair op de historische ontwikkeling van hedendaagse juridische privaatrechtelijke concepten, zoals ‘eigen schuld’.

Stuur e-mail | Profielpagina