Neurorecht. Kan toerekeningsvatbaarheid worden vastgesteld met een hersenscan?

Onlangs gaf de Noorse forensisch psychiater Terje Tørrissen in Nederland een lezing. Hij was een van de vier psychiaters die Anders Behring Breivik, verantwoordelijk voor de dodelijke aanslagen in Noorwegen in 2011, voor de rechtbank onderzocht. In het NRC van 22 maart j.l. vertelt hij over de uitdagingen waarvoor hij als rapporterend psychiater kwam te staan. In dat interview lezen we ook dat Breivik weigerde mee te werken aan het maken van een hersenscan (een MRI-scan). Blijkbaar ging men ervan uit dat een MRI-scan van belang zou kunnen zijn bij een psychiatrisch onderzoek voor de rechtbank. Maar wat is eigenlijk de waarde van zo’n scan voor een forensische rapportage door een psychiater? Als we deze vraag stellen – en serieus onderzoeken – dan betreden we het terrein van het neurorecht. Wat is neurorecht? 

De neurowetenschappen hebben de afgelopen jaren een explosieve groei doorgemaakt, mede doordat dit vakgebied allianties is aangegaan met andere disciplines. Zo ontstonden onder meer neuropsychologie, neurofilosofie, neuroethiek en ook neurorecht. Neurorecht is een relatief nieuwe tak van onderzoek, maar een die zich snel ontwikkelt. Kort gezegd gaat het bij neurorecht om onderzoek naar de implicaties van de neurowetenschap voor het recht, in de praktijk vooral het strafrecht.

Neurorecht kan in drie domeinen worden opgedeeld: ten eerste, onderzoek naar de vraag of het (straf)recht op grond van neurowetenschappelijke bevindingen dient te worden herzien. Ten tweede, onderzoek dat nagaat of je neurowetenschap en neurowetenschappelijke technieken kunt gebruiken voor het onderzoeken van individuen, zoals verdachten. Daarvoor wordt ook de term assessment gebruikt. De hersenscan waaraan Breivik niet mee wilde werken valt in deze categorie. Ten derde vindt onderzoek plaats naar de mogelijkheid van neuro-interventies, er kan dan worden gedacht aan eventueel toekomstig gebruik van diepe hersenstimulatie bij zedendelinquenten om het libido te verminderen. Directe herseninterventies voor het strafrecht en de forensische psychiatrie zijn echter nog niet beschikbaar, en dit derde domein van neurorecht is dan ook nog het minst uitgewerkt.

Mogelijke neurowetenschappelijke implicaties voor het strafrecht blijken nogal eens te raken aan de forensische psychiatrie. In de sectie forensische psychiatrie van het Willem Pompe Instituut wordt op dit terrein onderzoek gedaan en ook in het onderwijs wordt aan neurorecht aandacht besteed. Hieronder komen de thema’s binnen de zojuist genoemde drie domeinen – herziening, assessment en interventie – kort aan bod. Er worden vooral vragen opgeworpen met als doel daarmee een beeld te geven van de – boeiende – kwesties die in het neurorecht spelen, en die ook in de dit jaar gestarte module Neurowetenschap en strafrecht worden besproken.

Herziening: zijn we wel verantwoordelijk voor ons gedrag?

Een centrale vraag binnen neurorecht is: laten de neurowetenschappen zien dat de vrije wil een illusie is – en als dat zo is, moeten we ons strafrecht dan herzien? Immers, het strafrecht is volgens velen gebaseerd op de vrije wil: alleen iemand die uit vrije wil een strafbaar feit pleegde verdient het om gestraft te worden. Deze kwestie is niet alleen binnen het Nederlandse strafrecht relevant, maar ook buiten onze grenzen. Er zijn meerdere neurowetenschappers voor wie vaststaat: de vrije wil bestaat niet. Maar er zijn ook wetenschappers die menen dat deze conclusie veel te snel getrokken wordt. Ze vinden bijvoorbeeld dat de neurowetenschappelijke experimenten die zouden aantonen dat de vrije wil illusoir is helemaal niet zo helder en overtuigend zijn. Of ze wijzen erop dat er heel verschillende visies op de vrije wil en verantwoordelijkheid bestaan en dat sommige daarvan prima verenigbaar zijn met de neurowetenschappelijke bevindingen. Maar stel nu eens dat we geen vrije wil zouden hebben, wat betekent dit dan concreet voor het strafrecht? Is dan inderdaad niemand toerekeningsvatbaar, zoals neurowetenschapper Peter Hagoort betoogt? En moet het strafrecht dus drastisch worden herzien? De implicaties van de hersenwetenschappen voor vrije wil en verantwoordelijkheid zijn al jaren onderwerp van discussie – en zullen dat nog wel even blijven.

Beoordeling van individuen: hersenscans bij verdachten?

Nu komen we op het terrein waar we mee begonnen: een hersenscan bij een verdachte – heeft dat zin? In 2013 inventariseerden twee onderzoekers van het WODC via rechtspraak.nl dat er 207 strafzaken waren waarin tot dan toe neurowetenschappen een rol hadden gespeeld. In meer dan zeventig van deze zaken werd neurowetenschappelijke informatie gebruikt ten aanzien van de vraag of de verdachte toerekeningsvatbaar was. Blijkbaar kan zo’n scan, in samenhang met andere bevindingen (zoals neurologisch en neuropsychologisch onderzoek), relevante informatie geven voor de beantwoording van deze vraag. Meestal gaat het dan om het aantonen van aandoeningen als hersentumoren, dementie, of hersenletsel na ongelukken. Als dergelijke aandoeningen er niet zijn, dan hebben scans vaak weinig zin.

Belangrijk is dat ook wanneer er wèl duidelijke hersenafwijkingen worden gevonden, dit niet direct betekent dat iemand niet of verminderd toerekeningsvatbaar is. Er zal door de gedragskundige gekeken worden naar de precieze betekenis van de gevonden afwijkingen in relatie tot het tenlastegelegde. Met andere woorden, ook als er medisch relevante afwijkingen te zien zijn, impliceert dat niet dat ze ook juridisch van belang zijn. Er is een uitgebreid debat over de vraag hoe deze scans op een verantwoorde manier kunnen worden ingezet. Daarin wordt enerzijds gewaarschuwd voor het gebruik ervan, omdat de juiste interpretatie lastig kan zijn. Anderzijds wordt gewezen op het belang om het brein niet over het hoofd te zien, aangezien hersenletsel in sommige gevallen wel degelijk juridisch relevant is. Een recent artikel formuleert richtlijnen voor verantwoord gebruik van neuroscans bij het beoordelen van toerekeningsvatbaarheid.

Hersenscans kunnen in de toekomst mogelijk niet alleen worden ingezet om pathologie vast te stellen. Er wordt momenteel onderzoek gedaan naar gebruik van hersenscans voor leugendetectie, en ook herkenning van bepaalde objecten (je kunt dit – heel beperkte – vormen van ‘mind reading’ noemen). Wat betreft de herkenning doet men onderzoek naar het P300 signaal, een elektrofysiologisch signaal dat met name detecteerbaar is wanneer wij iets herkennen. Stel dat er op de plaats delict een aantal voorwerpen gevonden zijn, zoals een mes, een jas, en een brommerhelm. Je zou dan, althans in theorie, aan een verdachte plaatjes kunnen laten zien van vijf messen. Als het P300 signaal zichtbaar is bij het mes gevonden op de plaats delict, is daarmee de kans verhoogd dat de verdachte dit mes herkent. Als nu ook bij de gevonden brommerhelm en bij de gevonden jas het signaal sterker is dan bij andere getoonde brommerhelmen en jassen, dan zou je kunnen concluderen dat deze verdachte mogelijk meer weet van het gepleegde misdrijf, en zou het zinnig kunnen zijn gangen nog wat nader te onderzoeken.

Meer in het algemeen wordt er op dit moment onderzoek gedaan naar vormen van ‘brain-reading’ of ‘mind reading’ met neurotechnieken, waarbij neuroimaging en kunstmatige intelligentie worden gecombineerd. Op die manier kunnen – zij het nog slechts op heel beperkte schaal – gedachten worden geïdentificeerd. Ook het risico om opnieuw gearresteerd te worden zou in de toekomst wellicht door middel van hersenscans beter ingeschat kunnen worden.

Juridisch is niet alleen de betrouwbaarheid van de techniek van belang, maar ook de condities waaronder ervan gebruik gemaakt kan worden. Mag iemand bijvoorbeeld onder dwang zo’n test ondergaan? Ook hier wordt reeds over nagedacht. Duidelijk is dat naast juridische aspecten ook ethische van groot belang zijn.

Neurointerventie: diepe hersenstimulatie om libido te remmen?

Psychofarmaca kunnen gezien worden als neurointerventie, omdat ze invloed hebben op het brein, en in de forensische psychiatrie worden natuurlijk geregeld dergelijke medicijnen gebruikt. Maar met neurointerventie wordt in de regel toch verwezen naar directe neurointerventie, waarbij je onmiddellijk in de hersenen ingrijpt. Een voorbeeld is diepe hersenstimulatie, waarbij electroden in de hersenen worden ingebracht. Voor zover mij bekend, wordt deze techniek (nog) niet gebruikt in het strafrecht of in de forensische psychiatrie. Tegelijkertijd wordt over deze mogelijkheid al wel geschreven: kan een dergelijke techniek bijvoorbeeld bij zedendelinquenten worden toegepast? Daarbij komt dan ook nadrukkelijk het punt van de (on)vrijwilligheid aan bod.

Conclusie

De vraag in hoeverre hersenscans kunnen helpen bij het vaststellen van de toerekeningsvatbaarheid van een verdachte, past in een breder onderzoeksveld naar de betekenis van neurowetenschappen voor het (straf)recht: neurorecht. Als we kijken naar de strafrechtspraktijk in Nederland kunnen we stellen dat, althans in een beperkt aantal gevallen, hersenscans inderdaad gebruikt worden bij de beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid. Maar voorzichtigheid is geboden. Gezien de ontwikkelingen op het gebied van de neurowetenschappen – ook in relatie tot kunstmatige intelligentie – wordt verwacht dat het belang van dit terrein in de toekomst alleen maar zal toenemen.